In het ideale geval, bij het testen op een ziekte, is het het beste om te kiezen voor een test die zowel zeer specifiek als zeer sensitief is. In andere woorden: een test met een hoge sensitiviteit is goed in het vinden van dieren met de ziekte en geeft daardoor vaak weinig vals negatieve resultaten. Een test met een hoge specificiteit geeft een positief resultaat bij dieren die daadwerkelijk de ziekte hebben en geeft daardoor weinig vals positieven.
Echter, geen enkele test voor Cushing heeft zowel een hoge sensitiviteit als een hoge specificiteit – alle testen zijn een compromis tussen beide. Dit betekent dat de diagnostische testen die beschikbaar zijn voor het syndroom van Cushing vaak in combinatie met elkaar gebruikt moeten worden, om zeker te zijn van de diagnose.
Houd er rekening mee dat de hieronder genoemde procentuele waarden van sensitiviteit en specificiteit bij benadering moeten worden beschouwd en dat zij afgeleid zijn uit verscheidene onderzoeksstudies over dit onderwerp. De auteur verwijst de lezer naar de Bennaim et al (2019) review voor verdere informatie.
ACTH Stimulatietest (ACTHST):
Hoge specificiteit (90%), matige sensitiviteit (85% voor hypofyse afhankelijk en 50% voor bijnierafhankelijk Cushing). Vals positieven komen weinig voor. Vals negatieven komen daarentegen regelmatig voor.
Lage dosis Dexamethason Suppressie Test (LDDST):
Matige specificiteit (70%), hoge sensitiviteit (95%). Vals positieven komen vaak voor. Vals negatieven komen daarentegen weinig voor.
Urine Cortisol: Creatinine Ratio (UCCR):
Matige specificiteit (20%), hoge sensitiviteit (97%). Vals positieven komen vaak voor. Vals negatieven komen daarentegen weinig voor.
Bij de interpretatie van een van deze testen, is het ook belangrijk rekening te houden met de positieve en negatieve voorspellende waarde. De positief voorspellende waarde (PVW) is het deel van de honden met een positieve test dat ook daadwerkelijk Cushing heeft. De negatief voorspellende waarde (NVW) is het deel van de honden met een negatieve test dat ook daadwerkelijk vrij is van de aandoening.
De positief en negatief voorspellende waarden houden rekening met zowel de test als de geteste populatie. Wanneer een test in twee populaties met verschillende ziekteprevalentie getest wordt, zullen de voorspellende waardes anders zijn.
Daarom zullen de PVW en NVW variëren afhankelijk van hoe vaak er getest wordt.
Bij de interpretatie van een van deze testen, is het ook belangrijk rekening te houden met de positieve en negatieve voorspellende waarde. De positief voorspellende waarde (PVW) is het deel van de honden met een positieve test dat ook daadwerkelijk Cushing heeft. De negatief voorspellende waarde (NVW) is het deel van de honden met een negatieve test dat ook daadwerkelijk vrij is van de aandoening.
De positief en negatief voorspellende waarden houden rekening met zowel de test als de geteste populatie. Wanneer een test in twee populaties met verschillende ziekteprevalentie getest wordt, zullen de voorspellende waardes anders zijn.
Daarom zullen de PVW en NVW variëren afhankelijk van hoe vaak er getest wordt.
- Wanneer bijna iedere patiënt die gezien wordt, wordt getest (dus een populatie met een lage prevalentie – 5%
Als de LDDST gebruikt wordt in dit scenario, kunnen we 100% zeker zijn dat een negatief resultaat ook echt negatief is. Echter zal enkel 16% van de positieve resultaten daadwerkelijk Cushing hebben.
-
Wanneer er kritischer gekeken wordt naar de patiënten die getest worden (dus een populatie met een hoge prevalentie – 90%)
Als de LDDST gebruikt wordt in dit scenario, zal 62% van de negatieve resultaten ook echt negatief zijn. 97% van de positieve resultaten zal daadwerkelijk Cushing hebben.
Conclusie
Het ACVIM Consensus Statement panel van 2012 (Behrend et al. 2013) noemt de lage-dosis dexamethason suppressietest (LDDST) als eerste keuze screeningstest, tenzij iatrogene Cushing wordt vermoed. Vanwege de lagere sensitiviteit is de diagnostische bruikbaarheid van de ACTH stimulatietest als een screeningstest voor spontaan optredende Cushing minder dan die van de LDDST.
Daarnaast spelen bij het selecteren van een diagnostische test ook andere factoren een rol, zoals test beschikbaarheid, kosten en een eventuele gelijktijdige ziekte bij de patiënt. Om de mogelijke uitkomst van de test te verbeteren is het minstens zo belangrijk een sterk klinisch vermoeden te hebben alvorens er getest wordt.
Behrend et al (2013) Diagnosis of Spontaneous Canine Hyperadrenocorticism: 2012 ACVIM Consensus Statement (Small Animal) Journal of Veterinary Internal Medicine 1-13
Bennaim, M. et al (2019) Diagnosis of spontaneous hyperadrenocorticism in dogs. Part 2: Adrenal function testing and differentiating tests. The Veterinary Journal 252.